|
voor de roux:
|
|
voor het paneren:
|
|
Snijd het soepvlees heel fijn.
Maak een roux, fruit de ui wel eerst in de boter voor de roux tot glazig.
Schep het fijngehakte vlees door de saus, en laat deze helemaal afkoelen.
Bewaar tot gebruik in de koelkast, of vries in.
Haal de ragout vlak voor verwerking uit de koelkast.
Vorm met de handen lange ronde staven (kroketten) of balletjes (bitterballen), niet te dik, anders moeten ze te lang in de frituur.
Zet drie diepe borden klaar, één met bloem, één met losgeklopt ei, en één met paneermeel.
Haal de kroketten of bitterballen achtereenvolgens door bloem, ei en paneermeel.
Voor een lichtere versie kun je ook alleen eiwit gebruiken in plaats van heel ei.
Let erop dat de kroketten compleet gepaneerd zijn, zodat er tijdens het frituren geen barsten in de korst komen, en de vulling in de olie gaat zwemmen.
Leg de gepaneerde kroketten een half uur terug in de koelkast.
Verhit frituurolie of -vet tot 180 °C.
Frituur de kroketten tot ze goudbruin zijn, ongeveer vier minuten.
Laat ze even op keukenpapier uitlekken.
Serveren
Als snack, als voorgerecht voor een ouderwets dinertje, of als avondmaaltijd met frites, appelmoes, en ook wat verse groenten voor de volledigheid.
Mosterd is een klassieke begeleider voor kroketten en bitterballen.