Wafels

  • ½ kg bloem
  • snuifje zout
  • snuifje kaneel
  • 2 grote eieren of 3 kleine
  • 1 eetl. suiker
  • 12 g droge gist of 25 g verse gist
  • ½ l melk
  • ½ l water of spuitwater (voor een nog luchtiger deeg)
  • 125 g boter of margarine
  • (1 pakje vanillesuiker)

Los de gist op in een half kopje lauw water.
Roer goed tot een homogeen geheel.
Breek de eieren en scheid eierdooier van het eiwit.
Giet de bloem in een diepe kom, maak in het midden een kuiltje en strooi aan de rand van de bloem een snuifje zout.
(Het is belangrijk dat het zout geen rechtstreeks contact heeft met de gist.)
Giet in het kuiltje de lepel suiker, de gist en de eigelen.
Warm de melk en vetstof samen op, tot wanneer de vetstof gesmolten is en laat afkoelen tot een lauwe temperatuur.
Roer in het kuiltje en neem voorzichtig telkens een beetje bloem mee.
Giet de melk met vetstof geleidelijk bij de bloem en roer verder, terwijl je telkens meer bloem meeneemt.
Je zal een dik deeg bekomen en giet vervolgens ook het water erbij tot wanneer je een beslag hebt dat niet al te dun is.
Je kan nu de vanillesuiker toevoegen.
Klop de eiwitten tot sneeuw en voeg op het laatste ook toe.
Laat dit deeg nu rijzen op een warme plaats tot wanneer het ongeveer verdubbeld is in omvang.
(Zorg er dus voor dat je kom groot genoeg is.)
Vervolgens bak je de wafels in een wafelijzer.
Als ze gebakken zijn, kan je ze gerust nog een dag of twee bewaren op een koele plaats en opnieuw verwarmen.
Als ze een beetje uitgedroogd zijn, besprenkel je ze met enkele druppels water vooraleer ze op te warmen.
Traditioneel worden de wafels opgediend met boter en bruine suiker, maar alle andere beleg is ook lekker natuurlijk: siroop, confituur, fruit en slagroom.

Bron: De Wassende Maan

Terug